Jules de Corte en de kritische spiegel

door Cees van der Pluijm

Het oeuvre van Jules de Corte (1924-1996) zoals wij dat nu kennen, ontstond grofweg tussen 1945 en 1985. Maar de gronden van het ontstaan liggen in de periode daarvóór en een groot deel van De Cortes teksten heeft zijn betekenis voorlopig nog niet verloren.
Was Jules de Corte een muzikant die ook teksten schreef, of was hij een dichter die zijn werk van muziek voorzag? Deskundigen op elk van deze twee terreinen claimen De Corte doorgaans voor hun eigen vakgebied, zonder zijn verdiensten voor de andere tak van kunst te ontkennen.
Jules de Corte was een bijzonder componist − duidelijk verwant aan Schubert en Bach − en een uit duizenden herkenbare pianist, wiens toucher in staat was alle door de muziek gewenste nuances te verklanken.
Maar als tekstschrijver is De Corte al even bijzonder: gedurende zijn veertigjarige werkzaamheid werden de teksten structureel steeds hechter, zijn rijmschema’s oorspronkelijker en de intenties zowel poëtisch als inhoudelijk steeds raker geformuleerd. Maar de volledige Jules de Corte is te vinden in de combinatie van tekst en muziek, in het samengaan van een muzikale tekst met een inhoudrijke melodie van klassieke allure. De pianist Bert van den Brink noemt De Corte als muzikant “vergeestelijkt, intiem, dienend”, maar dezelfde kwalificaties zijn van toepassing op zijn composities en zijn teksten, al zou ik er zelf graag “zintuiglijk” aan toevoegen.
Het is opvallend hoe klankschilderend de muziek soms is en hoe beeldrijk de tekst, zonder dat de muziek haar autonomie verliest of de tekst aan talig karakter inboet. Integendeel: De Corte buit in de muziek juist specifiek muzikale aspecten uit (waaronder harmonie en contrapunt) terwijl hij verbaal de poëtische en talige mogelijkheden volledig benut (met neologismen, onverwachte samenstellingen en verrassende rijmwoorden).
Ook als zanger zijn bij Jules de Corte de kwalificaties vergeestelijkt, intiem, en dienend op hun plaats. Hij versierde niet, maar communiceerde: verstaanbaar, onderkoeld, functioneel. Wat tekst en muziek al deden, hoefde hij niet vocaal te herhalen. De drie-eenheid die daardoor ontstond, stelde het werk voorop; De Corte ging niet tussen zijn lied en het publiek staan, ijdelheid en mooizingerij waren hem vreemd.

Thematiek
Het thematisch meest voorkomende zelfstandig naamwoord in het werk van Jules de Corte is waarschijnlijk vrede, op de voet gevolgd door liefde, aarde, geluk, klein en mens. De hierop volgende categorie bevat als trefwoorden pijn, angst en eenzaam, aangevuld met een aantal hiermee nauw verwante begrippen als illusie, verdriet en droefenis.
De algemene noemer waaronder deze termen passen is de menselijke maat. Als geen ander beschrijft Jules de Corte la condition humaine met een groot zwak voor de underdog, voor het slachtoffer van systemen als de Kerk en het kapitalisme. De Corte blijft daarbij aards, dicht bij de realiteit. Klein is vaak een positief begrip: hoe groter de systemen en organisaties, des te fijner wordt het individu vermalen. In veel liedjes zien we hoe de eenling, de enkeling, het opneemt en het aflegt tegen iets wat groter is, machtiger en meedogenlozer dan hij.
Het enige antwoord op deze miserie is de liefde. Tegenover de ik hoort een jij, en beiden kunnen ze beschutting en vervulling vinden in het alledaagse en het eeuwige, dicht bij de natuur, dicht bij de aarde. De mens is geroepen mens te zijn, en niet een nummer, een rader in een mechaniek, of een verworpene.

De Cortes visie is zonder twijfel sterk geïnspireerd door zijn jeugd. Van zijn vader kreeg hij een stevig rechtvaardigheidsgevoel mee en tijdens zijn jaren in het blindeninstituut ervoer hij aan den lijve dat onrecht en liefdeloosheid vaak vanzelfsprekender waren dan rechtvaardigheid en liefde. Dat de Kerk, die toch deze deugden predikte, vaak voorging in het verzaken ervan, heeft Jules de Corte een levenslange argwaan jegens systemen en instituties meegegeven.

Meteen na de tweede wereldoorlog (een periode waarin De Corte zich bewust werd van zijn talenten en de mogelijkheid daarmee zijn brood te gaan verdienen) kwam een tijd van wederopbouw, van optimisme en herstel, van de kans op een nieuwe sociale gerechtigheid. In de jaren zestig echter werd al snel duidelijk dat bewapening het nog altijd won van naastenliefde, dat wansmaak en oppervlakkigheid prevaleerden boven diepgang en kwaliteit, en dat de massa zich gretig liet leiden door beloftes van welvaart, maar dat daarbij het welzijn van mens en dier, en het respect voor de aarde en de menselijke maat snel het onderspit zouden delven. De autoriteiten in Kerk en politiek zagen er weliswaar anders uit dan voorheen, maar door de schaapskleren heen bleven de wolven zichtbaar, voor wie kijken wou.

Kerk, geloof en religie
De Cortes opvoeding in een rooms-katholiek blindeninstituut stond garant voor een degelijke kennis van kerkelijke zaken en geloofsaangelegenheden. Zijn werk is doordesemd van de terminologie uit een religieuze opvoeding. De herinnering daaraan is drieledig. Jules de Corte kon met vertedering terugdenken aan het sprookjesachtige en naïeve van een wereld vol wonderen (van elke dag in het jaar kende hij de bijbehorende heilige). Ook keek hij in dankbaarheid terug op de toewijding van zijn onderwijzers. Maar hij ontkwam er niet aan met bitterheid te getuigen van de hardheid en de kortzichtigheid die hij in het internaat ondervond.

Nadat hij in latere jaren afstand had genomen van het geloof waarin hij zich gehersenspoeld voelde (hij noemde zichzelf met terugwerkende kracht niet gelovig maar “goedgelovig”), bleef De Corte zich kritisch uitlaten over de Kerk, bij voorkeur in de termen waarmee hij was opgegroeid.

In veel van zijn liedjes en gedichten spelen bijbelse begrippen een rol. Hoewel Jules de Corte binnenskamers fanatieke christenen “Jezusgestoord” noemde, zag hij wel degelijk ook het waardevolle in een aantal aspecten van de christelijke boodschap. Het gebruik van evangelische terminologie is dus geen loos relict uit een geïndoctrineerde jeugd, maar soms kritische en soms beamende toepassing van het idioom van een onontkoombare cultuur.
Kenmerkend voor Jules de Corte is dat hij ook hierin weer iemand van de menselijke maat was. Over het instituut Kerk liet hij zich hard en scherp uit; wat de functionarissen betreft, toonde hij mededogen voor de misvorming die deze mensen ondergaan hadden, ze waren zelf evenzeer slachtoffer van het systeem dat ze vertegenwoordigden.

Het werk van Jules de Corte is, in weerwil van zijn onkerkelijkheid, verregaand religieus. Centraal staat de behoefte een gemeenschap te vormen, gezamenlijk te werken aan een rechtvaardige wereld, en de schepping te respecteren en te vieren. God bestaat, maar uitsluitend in het goede dat de mensen bindt. Als De Corte zich kritisch uitlaat over de mensheid, lijkt dit te zijn uit bezorgdheid over de teloorgang van het respect voor het leven en de aarde (de goede “Moeder Aarde” bezingt hij veelvuldig), uit respect voor het Al waaruit wij zijn ontstaan en waarin wij wederkeren.

Maatschappij
Jules de Corte werd, naarmate zijn leeftijd toenam, pessimistischer over de mensheid. De massa liet zich anonimiseren. De wansmaak die de commercie aan de consumenten opdrong, werd gretig aanvaard. De media droegen vooral bij aan de vervlakking. De schaalvergroting op elk gebied zorgde ervoor dat de mens uit zicht raakte. De technologie zou de ondergang worden van de mensheid, zowel milieutechnisch als militair.
Hieraan lag steeds een diepe verwondering ten grondslag. Veel gesprekken, en bij Jules de Corte ging het vaak over deze thema’s, begonnen met de vraag: “Begrijp jij nou waarom…?” Het befaamde “Ik zou weleens willen weten”, ligt wezenlijk aan de levenshouding van Jules de Corte ten grondslag. Hij wist het niet, maar hij begreep vaak ook niet waarom anderen meenden het wel te weten en daar zo fanatiek naar handelden.

Het is deze thematiek die in De Cortes werk indringend naar voren komt en die hem ten onrechte de naam van pessimist en cynicus heeft gegeven1. De kritische vragen en de behoefte de mensen een spiegel voor te houden in de hoop dat zij zouden zien wat ze deden (“want zij weten niet wat ze doen”), kwamen voort uit verbazing, bezorgdheid en liefde: voor het leven, voor Moeder Aarde en haar kinderen.
Minstens de helft van het oeuvre, zo niet meer, getuigt van die liefde en van de mogelijkheid tot verandering. Zie bijvoorbeeld het lied “De nieuwe tijd”.
En dat het woord liefde het meest voorkomende zelfstandig naamwoord is in dit oeuvre, geeft aan waar De Corte de oplossing zag. Veel vrolijke liedjes getuigen dan ook van de liefde, van de goede, zachtmoedige kant van het leven.

Profeet
Jules de Corte was met zijn liedjes de mensen vaak een stap voor, sommigen noemden hem profetisch.
Hij propageerde respect voor de natuur en een verantwoordelijk omgaan met het milieu (dus ook een andere visie op economie en consumptie) van ver vóór het in de mode was en tot lang nadat het er weer uit was. Wat betreft het hekelen van de consumptiemaatschappij en het protesteren tegen de aanbidding van het gouden kalf kapitalisme, was De Corte er vroeg bij.
Reclame is in het werk van Jules de Corte vaak de wansmakelijke veruiterlijking van de westerse consumptiemoraal (al schreef hij zelf om den brode enige teksten in opdracht) en van de manipulatie van de mensen door het kapitalisme, dat ons wijsmaakt dat almaar meer, almaar groter, almaar beter uiteindelijk leidt tot het grote geluk.

Maar geluk komt bij Jules de Corte ergens anders vandaan. Geluk komt voort uit de ontmoeting met de ander, uit liefde, vriendschap, respect.
Die waarden worden ook in de huidige tijd meer gepredikt dan gepraktiseerd. Bij De Corte was de mens als individu dat in de verdrukking komt, al een thema vóór het computertijdperk (niet voor niets heette zijn langspeelplaat uit 1958 Voor u als individu). Hij formuleerde zijn visie later nog eens scherp in het lied “Goedemorgen”:

Welterusten, windnajagers
Levens- en geluksbelagers
Iedereen zal nummer worden:
Elke burger, elke boer
Is in deze dwaze orde
Niet meer dan computervoer

Ook de seksuele moraal, waarvan wij de schijnbare bevrijding pas halverwege de jaren zestig beleefden, werd door De Corte scherp bekritiseerd in liederen als “Het bruidspaar” (over de liefdeloosheid waarmee een zwangere bruid en haar bruidegom bejegend worden) en “Romeo en Julio” over de liefdeloosheid waarop twee homoseksuele geliefden worden onthaald.
Altijd de liefde en de liefdeloosheid; ze spelen een hoofdrol in dit oeuvre. Hand in hand gaan daarmee enerzijds de begrippen burgerlijkheid, aanpassing en conventie en anderzijds vrijheid, individualiteit en oorspronkelijkheid.

Tijdsbeeld
Niet alle teksten van Jules de Corte zullen het voortschrijden van de tijd ongeschonden doorstaan. Het vroege werk ademt nu en dan een wellicht als stoffig te ervaren jaren-vijftig-huiskamersfeer, al schemeren de latere thema’s er reeds stevig doorheen. Maar in elk geval geven de teksten een fraai tijdsbeeld, zeker voor wie oog heeft voor de thematische en vormtechnische ontwikkeling in de loop der jaren.
De klassiek geworden nummers van Jules de Corte beperken zich niet tot één periode, zo consistent is dit oeuvre wel. Interessanter is echter hoezeer de teksten een illustratie zijn bij de sociale geschiedenis van de laatste 75 jaar van de twintigste eeuw. In het werk van Jules de Corte weerspiegelen zich een aantal van de belangrijke emancipatiegolven en de maatschappelijke reacties daarop.

De grote thema’s uit het werk van De Corte, zoals armoede en rechtvaardigheid, komen regelrecht voort uit de emancipatie van de arbeidersbeweging. De Corte heeft als kind van nabij meegemaakt wat het betekent hard te moeten werken voor weinig geld (al hebben ze thuis nooit gebrek gekend) en hoezeer zijn vader heeft gestreden (en door de autoriteiten werd tegengewerkt) voor sociale gerechtigheid.
Dat ook de nazaten van diezelfde arbeidersklasse zich later in groten getale lieten verleiden tot het consumentisme en de daarmee vaak gepaard gaande vervlakking en wansmaak, is de ironie van wat wij nu welvaart noemen, maar wat met welzijn weinig van doen heeft.

Het katholieke volksdeel wist in zijn emancipatiestrijd door een effectieve verzuiling goed eigen onderwijs te bewerkstelligen (en bood daarmee ook aan kinderen uit de lagere sociale klassen de mogelijkheid zich te ontwikkelen) en riep allerlei maatschappelijke instellingen in het leven (zoals de diverse vakbonden en standenorganisaties, maar ook bij voorbeeld de kro). Dat maakte het voor Jules de Corte, ondanks afkomst en handicap, mogelijk middelbaar onderwijs op niveau te volgen (alsmede een muziekopleiding) en een professionele start te maken in de radiowereld.
De tweede emancipatiegolf van het katholieke volksdeel leidde tot de ontzuiling van de jaren zestig en tot het afschudden van een institutioneel kerkelijk juk, zaken waaraan De Corte zijn tekstuele steentje bijdroeg.

Jules de Corte werd opgeleid in een blindeninstituut waar de generaties vóór hem tot aan hun dood verbleven, traditioneel als mandenmaker of stoelenmatter. De Corte accepteerde die lotsbestemming niet en ging zelfstandig de wereld in om zelf vorm te geven aan zijn bestaan. Hij werd een toonbeeld van de geëmancipeerde gehandicapte die geen genoegen nam met een rol als tweederangs burger.
Bij die rol als geïnterneerde blinde hoorde noch het stichten van een gezin noch het aangaan van een relatie. Seksuele voorlichting was in het blindeninstituut dan ook een onbekend fenomeen en de opvoeding leek eerder gericht op het voorkomen dan op het praktiseren van seksualiteit.
Ook aan de seksuele emancipatie heeft Jules de Corte bijgedragen en zijn leven en werk weerspiegelen de mogelijkheden van het individu daarin eigen keuzes te maken en de afwijkende keuzes van anderen te respecteren.

Spiegel
De actualiteit van het werk van Jules de Corte ligt niet in zijn wijze van schrijven of componeren. Die zijn eerder klassiek en traditioneel dan modern of vernieuwend. Maar als vrede en gerechtigheid thematische trefwoorden zijn, als liefde en liefdeloosheid centraal staan, als vrijheid en respect voor het individu terugkerende motieven zijn, dan is de actualiteit en de tijdloosheid van dit oeuvre een gegeven.
De zorg voor de aarde, de strijd tegen onderdrukkende systemen en het belang van de menselijke maat in een cultuur die aan globalisering ten onder dreigt te gaan, zijn thema’s die niet binnen de 21ste eeuw hun betekenis gaan verliezen.

Al met al is het werk van Jules de Corte een spiegel voor de lezer en de luisteraar van nu. Soms geeft die spiegel een vermakelijk, soms een schrijnend of verontrustend, vaak een kritisch, en bijna altijd een inspirerend en uitdagend beeld. Als beschouwer moet je er iets mee.
Niet afgeleid door de verleidelijke muziek wordt de lezer een reactie gevraagd in veel van deze teksten. Het werk van Jules de Corte is niet vrijblijvend; het is geëngageerd in de traditionele betekenissen: het nodigt uit en het verplicht je, het vraagt je een verbinding aan te gaan en te bepalen waar je staat, jezelf de menselijke maat te nemen.
Het vraagt iets en het biedt iets: humor, ontroering, schoonheid, geraaktheid. En bovenal stelt het steeds weer de vraag die De Corte zelf zo vaak stelde: “Begrijp jij dat nou?” En wat gaat er boven prikkelende verwondering?

Deze tekst is opgenomen in de uitgave Jules de Corte, Ik zou wel eens willen weten. Samengesteld, bezorgd, ingeleid en toegelicht door Cees van der Pluijm (Amsterdam, Nijgh & van Ditmar, 2005).

noten
1) Te weinig wordt benadrukt dat Jules de Corte een man was met een groot gevoel voor humor, zowel in zijn werk als persoonlijk.
Wie met Jules in zijn huis aan de keukentafel heeft gezeten, zal zich vooral herinneren dat er, ook tijdens de serieuze gespreksonderwerpen, heel veel gelachen werd, dat De Corte voortreffelijk kon imiteren en dat hij een feilloos geheugen had waaruit de ene anekdote na de andere zich aandiende.
Wat humor en relativeringsvermogen betreft, geeft de cd bij dit boek een evenwichtiger beeld van Jules de Corte dan de vele overernstige interviews en beschouwingen die bij zijn leven en vlak na zijn dood in de dag- en weekbladen verschenen.